Ga naar hoofdinhoud

EEN BIJBELSTUDIE VAN FRANK OUWENEEL: “DE SCHEPPING” (Deel 2)

DE SCHEPPINGS-DAGEN

We zouden ons kunnen afvragen: “Wat is er zo interessant aan die scheppingsdagen 2 t/m 5 ?”. Velen zullen reageren met de woorden: “Ik geloof echt wel dat de vogels, de bloemen, de bergen en de zeeën door God geschapen zijn”.
We zullen gaan zien dat die scheppingsdagen in het Oude Testament zo belangrijk zijn voor vandaag dat ook het Nieuwe Testament dikwijls teruggrijpt op Gen. 1.
God heeft namelijk in de scheppingsdagen allerlei belangrijke aanwijzingen voor het hier en nu “verborgen”.
Hoe bekend is niet 2 Kor. 5 : 17:

Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen

De schepping van de aarde was “slechts” een begin; pracht en schoonheid konden pas ontstaan als die aarde vrucht zou gaan voortbrengen.
Zo is het ook met iemand die Jezus Christus aanneemt. Op het moment dat hij zich aan Hem overgeeft wordt hij een nieuwe schepping en als nieuwe schepping gaat hij groeien, komt hij tot ontwikkeling en brengt hij vruchten voort.
Hoe dat in z’n werk gaat zullen we in schaduwbeelden zien aan de hand van de scheppingsdagen.

De tweede dag.

En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren.  (Gen. 1 : 6)

In de Bijbel lezen we herhaaldelijk over ‘wateren’. Vaak spreken ‘wateren’ van Gods oordeel over de zonde (denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Noach).

Toen de Here Jezus in uw en mijn plaats op het Kruis van Golgotha Gods zonde-oordeel droeg (opdat wij vrijuit zouden gaan) heeft Hij (de absoluut Zondeloze) geleden onder de straf van God (die Hij niet verdiende maar uit liefde op Zich nam). Jezus heeft de volle zwaarte van dat vreselijke oordeel diep gevoeld, zodat Hij uitschreeuwde:

Al Gods baren en golven slaan over mij heen.  (Ps. 42 : 8)

En in Ps. 69 : 3 horen we de Here Jezus roepen:

Ik ben verzonken in bodemloos slijk, waar ik niet kan staan; ik ben gekomen in diepe wateren, een vloed overstroomt mij.

Op de tweede scheppingsdag maakte God boven de wateren “een uitspansel”: de lucht, de wolken, het firmament.
In Gen. 1 : 8 geeft God dat uitspansel een naam:

En God noemde het uitspansel: hemel.

Ook dit heeft betekenis voor vandaag. Vroeger waren we in de macht van de zonde en leefden wij het oordeel van God tegemoet. Door het geloof in Jezus Christus is echter alles veranderd: wij zijn niet langer “onderdanen” in het rijk van de satan, maar…..

…..burgers van een rijk in de hemel, waaruit wij de Here Jezus Christus verwachten. 
(Fil. 3 : 20)

Dan komt de derde scheppingsdag:

En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge tevoorschijn kome. En God noemde het droge: aarde. En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen.  (Gen. 1 : 9 – 11)

Zoals we hebben gezien spreken wateren van zonde en oordeel.
Door het aannemen van de Here Jezus zijn we aan het oordeel ontkomen. Zoals in de schepping “het droge” tevoorschijn kwam, zo kwam, als het ware, ook “het droge” in onze levens tevoorschijn: niet langer onder de invloed van zonde en oordeel maar in het bezit gekomen van het eeuwige leven. 

Want het loon dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here.  (Rom. 6 : 23)

In ons leven zijn “de wateren weggevloeid en is het droge tevoorschijn gekomen !”.
Er is echter een verschil tussen ‘droog’ en ‘drassig’ (= het droge vermengd met water).
Zoals het in Gen. 1 de wens van God was dat de wateren wegvloeiden en het droge tevoorschijn kwam, zo zegt God vandaag tegen ons: “Jij, die vroeger in zonde leefde, Ik wil dat in jouw leven “het droge” zichtbaar wordt. Ik wil geen “drassigheid”, geen zondige invloeden; Ik wil dat je zodanig groeit in het geloof dat iedereen kan zien dat je eeuwig leven hebt, dat je de Here Jezus toebehoort en wandelt in het licht.

Wij zijn dan met Christus begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.  (Rom. 6 : 4)

Wij zijn een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan en het nieuwe is gekomen (2 Kor. 5 : 17).

In Gen. 1 : 9 – 11 verlangt God dat de aarde vruchten zou gaan voortbrengen. Hetzelfde geldt voor iemand die “een nieuwe schepping” is geworden: hij of zij moet “vrucht gaan dragen”. Dit is niet alleen zichtbaar voor God en de Here Jezus, maar ook voor de mensen om ons heen.

Matth. 3 : 8 zegt:

Brengt vrucht voort.

Gal. 5 : 22 noemt een paar van die vruchten:

De vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.

Die vruchten zijn er dus niet zolang er nog zonde in ons leven is, zolang er nog “wateren” in ons leven zijn. Er kunnen alleen maar vruchten zijn, als het “droog” is: als je leven volledig in beslag wordt genomen door de Here Jezus.

Scheppingsdag 4:

En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde. En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht.  (Gen. 1 : 14 – 16)

Kijk naar de lucht en je kunt ze zien: “de beide grote lichten” die God geschapen heeft; “het grootste licht” is uiteraard de zon en “het kleinere licht” de maan.

De zon is een heel mooi beeld van de Here Jezus.
In Joh. 8 : 12 zegt Hij:

Ik ben het licht der wereld.

En in Joh. 1 : 9 wordt van Hem gezegd:

Jezus: het waarachtige licht.

Matth. 17 : 2 en Op. 1 : 16 vergelijken Hem rechtstreeks met de zon:

En Jezus’ gedaante veranderde voor hun ogen en zijn gelaat straalde als de zon. 

En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht. 

Omdat wij Jezus toebehoren noemt 1 Thess. 5 : 5 ons dan ook “kinderen van de dag”.

Laten we nu eens stilstaan bij “het kleinere licht tot heerschappij over de nacht”.
Zoals we weten is de maan compleet donker; hij bezit in zichtzelf geen sprankje licht.
Zo was het ook met u en mij. Ef. 5 : 8a zegt:

Vroeger waart gij duisternis…..

Maar toen kwam “de zon Jezus” in ons leven: “het waarachtige licht”.
En zoals de maan ’s nachts het licht van de zon weerspiegelt (oftewel: opvangt en doorstraalt) mogen wij christenen in de “nacht” van deze zondige wereld Zijn licht weerkaatsen. Daarom gaat Ef. 5 : 8 verder:

…..thans zijt gij licht in de Heer.

Licht in de Heer !

Dat is er ook de reden van dat de Bijbel ons regelmatig oproept Jezus’ licht aktief uit te stralen.

Opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld.  (Fil. 2 : 15)

Want gij zijt allen kinderen van het licht en kinderen des dags. Wij behoren niet aan  nacht of duisternis toe; laten wij dan ook niet slapen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn.  (1 Thess. 5 : 5 en 6)

Laten wij in het licht wandelen, gelijk Christus in het licht is.  (1 Joh. 1 : 7)

Laten wij een brief van Christus zijn, kenbaar en leesbaar voor alle mensen.  
(2 Kor. 3 : 2 en 3)

Nog even dit.
Er zijn mensen die zeggen: “Uit Gen. 1 : 14 – 16 blijkt dat de Bijbel niet klopt”. Ze zeggen dan: “In vers 16 maakte God de twee grote lichten, terwijl Hij in vers 3 het licht al geschapen had”.
In vers 16 staat echter niet dat God de beide grote lichten “schiep”; in de Hebreeuwse grondtekst wordt een woord gebruikt dat aangeeft dat God de twee lichten ’positioneert’: op hun juiste plaats zet. Ps. 74 : 16 verduidelijkt dat:

Van U is de dag, ook de nacht; Gij, o God, zijt het, die hemellicht en zon hebt gesteld.

In Gen 1 : 16 heeft God de zon en de maan (die Hij in vers 3 had geschapen) “beetgepakt” en in Zijn almacht heeft Hij ze vervolgens allebei hun definitieve positie toegewezen.

De vijfde scheppingsdag:

En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo.  (Gen. 1 : 20 en 24)

Hier gaat het over ‘het leven’!
De wateren waren weggevloeid en het droge was te voorschijn gekomen; de volgende stap is het zichtbaar worden van leven. Het moet ook bij ons zo zijn dat wij zodanig groeien in het geloof, dat wij echt leven, het eeuwige leven, laten zien.
De Here Jezus zegt in Joh. 10 : 10:

Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed.

En in Joh. 3 : 36 spreekt Hij:

Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven. 

En Paulus vermaant ons als volgt:

Opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare.  (2 Kor. 4 : 10)

De mensen moeten aan mij kunnen zien dat ik bij de Here Jezus hoor, dat ik leven uit Hem bezit. Veel christenen hebben door het geloof weliswaar eeuwig leven, maar eigenlijk zijn ze geestelijk ‘dood’: niemand kan zien dat ze bij Jezus horen.

Paulus getuigt in Rom. 14 : 8:

Want als wij leven, het is voor de Heer.

Omdat God op de zesde scheppingsdag de mens schiep zullen we daar in een apart hoofdstuk bij stilstaan.

(wordt vervolgd)

meer informatie:
https://www.frankouweneel.nl