Ga naar hoofdinhoud

EEN BIJBELSTUDIE VAN FRANK OUWENEEL: “DE SCHEPPING” (Deel 1)

Frank Ouweneel zegt: “Hoe is het leven op aarde begonnen ? Waar komen we vandaan ? Dat zijn vragen die ieder mens zichzelf wel eens een keer stelt.
De Bijbel maakt ons duidelijk dat Gód van alles de Schepper is; Zijn Woord leert ook hoe en waarom Hij de schepping tot stand heeft gebracht.
In deze studie komen alle zes scheppingsdagen aan de ode; het zwaartepunt ligt op de schepping van de mens. Ook wordt ingegaan op de diverse wetenschappelijke benaderingen van het ontstaan van mens, dier en plant.
Als wij de duidelijk zichtbare en onbegrijpelijke wonderen van de schepping zien, dan kunnen we niet anders dan God de Schepper bewonderen !”

INLEIDING        

Het Bijbelboek waarin de schepping wordt beschreven heet: Genesis. De betekenis van het woord “Genesis” is “wording” of “begin” en daarom is het ook het eerste boek van de Bijbel. Genesis beschrijft het begin van alle dingen; het boek introduceert tevens enkele belangrijke basis-begrippen van het christelijke leven zoals zonde, oordeel, belofte, offer, overwinning en opstanding.

GENESIS 1 : 1 – 5

Laten we beginnen met het allereerste Bijbelvers:

In den beginne schiep God de hemel en de aarde.  (Gen. 1 : 1)

Met behulp van waarnemingen door imponerende satellieten probeert de mens zich een voorstelling te maken van het onmetelijke heelal. Jaren achtereen en 24 uur per dag observeren wetenschappers het universum; steeds weer ontdekken zij nieuwe ruimtes en nieuwe hemellichamen. In maart 2004 meldden de astronomen het bestaan van de “nieuwe” planeet Sedna, op 13 miljard kilometer afstand van de zon…..
Juist zij zullen regelmatig diep onder de indruk zijn van aarde en firmament (of ze in God geloven of niet).
En welk mens krijgt geen kippevel van verwondering als hij rondreist door het Noorse fjordengebied, het Zwitserse berglandschap, het …..

Jes. 40 : 12 – 28 beschrijft machtig mooi de God die alles tot aanzijn heeft geroepen:

Wie mat de wateren met zijn holle hand, bepaalde de omvang der hemelen met een span, vatte met een maat het stof der aarde, woog de bergen met een waag en de heuvelen met een weegschaal ?
Met wie dan wilt gij God vergelijken ?
Hij troont boven het rond der aarde. Hij breidt de hemel uit als een doek en spant hem uit als een tent.
Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen ? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is.
Een eeuwig God is de Here, Schepper van de einden der aarde.
Zijn verstand is niet te doorgronden.

Het Hebreeuwse grondtekst-woord voor “schiep” in Genesis 1 : 1 duidt op “een handeling die nooit eerder is uitgevoerd en nooit meer zál worden uitgevoerd”.
Nog eenmaal komt hetzelfde grondtekst-woord in de Bijbel voor:

God zeide: Zie, Ik sluit een verbond; in het bijzijn van uw gehele volk zal Ik wonderen doen, zoals niet gewrocht zijn op de gehele aarde en bij al de volken; het gehele volk, in welks midden gij zijt, zal het werk des Heren zien, want ontzagwekkend is het wat Ik met u doe. 
(Ex. 34 : 10)

De wonderen die God deed temidden van het volk Israël hebben nooit eerder plaatsgevonden en zúllen ook nooit meer plaatsvinden.

De schepping is dus een unieke daad van God in de hemel.

In onze nederlandse Bijbel spreekt Gen. 1 : 1 over “God” (enkelvoud); het Hebreeuws  vermeldt echter in dit vers een bijzonder woord: “Elohim”, wat betekent: “Goden” (meervoud). De hemel en de aarde zijn geschapen door “Goden”: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest:

God heeft tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft.  (Hebr. 1 : 1 en 2)

De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen doet mij leven.  (Job 33 : 4)

We zullen straks in Gen. 1 : 26 dan ook lezen dat “Elohim” zegt/zeggen: “Laat Ons  mensen maken”.

We gaan naar Genesis 1 : 2:

De aarde nu was woest en ledig en duisternis lag op de vloed.

In een vorige studie (de duivel) hebben we reeds geleerd dat we hier in het Hebreeuws niet het woord “was” maar het woord ”werd” moeten lezen, dus:

De aarde nu werd woest en ledig en duisternis lag op de vloed.

Dat vraagt om nadere uitleg.
Laten we duidelijk stellen: God heeft géén puinhoop geschapen ! Jes. 45 : 18 meldt dat het begrip “woestenij” niet bij God past: 

God heeft de aarde niet tot een woestenij geschapen.

En let op: ook de duisternis is niet van God afkomstig.

God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis.  (1 Joh. 1 : 5)

In Gen. 1 : 1 was alles nog perfect en in Gen. 1 : 2 werd alles een donkere wildernis.
De brandende vraag is: wat is er in vredesnaam gebeurd tussen Gen. 1 : 1 en Gen. 1 : 2.

Laten we nog even beknopt herhalen wat we in dit verband in de vorige studie (de duivel) hebben bestudeerd: gedurende de periode tussen Gen. 1 : 1 en Gen. 1 : 2 is de satan uit de hemel gestuurd:

Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld ! Gij overlegdet: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen.  (Jes. 14 : 12 – 14)

De satan was niet tevreden met zijn positie; hij wilde aan God gelijk zijn. Daarom is hij naar de aarde verbannen.
En op aarde aangekomen is hij onmiddellijk begonnen met het bederven van Gods schepping; het eerste resultaat van zijn verwoestingen vinden we hier in Gen. 1 : 2.

Satan bracht niet alleen de complete chaos op de aarde, hij “importeerde” ook de duisternis. Daarom ook noemt de Bijbel hem in Ef. 6 : 12 “de wereldbeheerser van de duisternis” en kwalificeert Kol. 1 : 13 hem als “de macht van de duisternis”.

God is echter machtiger dan de satan en alleen Hij kan de duisternis verbreken. Hij hoeft alleen maar te spréken en er komt verandering. Let op Gen. 1 : 3:

En God zeide: Er zij licht; en er was licht.

En…..op datzelfde moment wás er licht !

Dat gaat ons mensenverstand te boven. Ps. 33 : 9 onderstreept nog eens de almacht van God in Zijn schepping:

Want God sprak en het was er; God gebood en het stond er.

In Gen. 1 : 1 t/m 5 leren wij direkt al een essentieel Goddelijk beginsel: het grote verschil tussen de duisternis en het licht. Gen. 1 : 4 en 5 meldt:

En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag.

Je zou kunnen zeggen dat God hier een dikke streep zette tussen de duisternis en het licht. “Dag” is identiek aan “licht” en “nacht” is identiek aan “duisternis”. Op basis hiervan deelt Paulus de gelovigen in 1 Thess. 5 : 5 mede:

Gij zijt allen kinderen van het licht en kinderen van de dag.
Wij behoren niet aan nacht of duisternis toe.

De gehele Bijbel door komen we deze principiële scheiding tegen.

Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis ? Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige ?   (2 Kor. 6 : 14 en 15)

Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht en licht voorstellen als duisternis.  (Jes. 5 : 20)

Er is dus een enorme kloof is tussen de duisternis en het licht en God zegt ook vandaag nog tegen Zijn kinderen: “Let erop dat je in het licht wandelt en niet in de duisternis…..

…..want vroeger waart gij duisternis; thans zijt gij licht”.  (Ef. 5 : 8)

Degenen die de Here Jezus kennen, kunnen zeggen: “Vroeger was ik in de duisternis”.
Velen van ons hebben de duistere machten van zeer nabij ervaren en weten heel erg goed wat het verschil is tussen vroeger en nu; ook zij roepen vol blijdschap:

God de Vader heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde.  (Kol. 1 : 13)

Die Zoon van Gods liefde is de Here Jezus; Hij sprak in Joh. 8 : 12:

Ik ben het licht der wereld.

Daarom zegt 2 Kor. 4 : 6:

God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods, in het aangezicht van Christus.

(wordt vervolgd)

meer informatie:
https://www.frankouweneel.nl

Dit bericht heeft 0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *